Na de eerste drie weken in het kamp voornamelijk op shelter (huisvesting) te hebben gewerkt, ben ik deze week overgestapt naar distributie. Omdat er deze week enquêtes en distributies onder alleenstaande mannen gepland staan, werd er een team van mannelijke vrijwilligers gezocht. We worden aangestuurd door onze CRR-host Theresa, die de distributies coördineert.
Maandagmorgen zijn we als eerste met een paar vrijwilligers begonnen met het afnemen van assessments, in het kader van een onderzoek naar de grootste behoeften van alleenstaande mannen. Het betreft een gezamenlijk onderzoek van een paar verschillenden NGO’s, waaronder EuroRelief, de stichting waar wij voor werken. Voorzien van een tablet, een vertaler en een Amerikaanse professor, die vandaag voor het eerst in het kamp werkt, vertrek ik naar de Rubhalls, de grote tenten met een stuk of zestien kleine kamertjes, waar de alleenstaande mannen verblijven. Omdat het nog vroeg is, liggen veel mannen nog te slapen. Aangezien het om een onderzoek gaat, willen we ze ook niet onnodig wakker maken en beginnen we met de kamers waar we mannen zien zitten die al wel uit de veren zijn. De onderzoeken zijn gericht op allerlei basis behoeften: we vragen ze welke kleren ze het meest nodig hebben, aan welke toiletartikelen ze tekort hebben, wat ze in de zomer als extra bescherming zouden willen hebben tegen de warmte en als laatste nog een algemene lijst met verbeterpunten voor het kamp, waar ze er vijf uit mogen kiezen, gerangschikt van één naar vijf. Via onze Afghaanse vertaler, die uitstekend Engels spreekt, komt er al gauw veel informatie naar boven. Vaak beginnen we de enquête met een persoon, maar gaat er na een paar vragen ineens een kleedje voor een bed opzij en mengt een kamergenoot zich in de conversatie, wat zich daarna soms nog enkele keren herhaalt, waardoor we tegen het einde van de enquête hele discussies aanhoren over welke artikelen ze het liefst zouden krijgen. Zonnebrand of een muskietennet? Een kussen of een extra deken? Shampoo of scheerschuim? Deze vragen brengen je bij een pijnlijk punt in het hele onderzoek. Waar we in het westen beide keuzes ruimschoots voor handen hebben, gaat het hier maar om een onderzoek en kunnen we zelfs niet beloven dat ze een van beide daadwerkelijk gaan ontvangen. In de Rubhall kamertjes is het bloedheet en de grootste behoefte voor bescherming tegen de hitte ligt bij ventilatoren, maar we weten nu al dat we aan die vraag waarschijnlijk nooit zullen kunnen voldoen. En dus moeten we de vragen over wanneer ze dan wat krijgen, steevast met een vraagteken beantwoorden. Net zoals de vluchtelingen een aantal vragen over aan welke artikelen ze wél genoeg hebben, beantwoorden met een schouderophalend stilzwijgen. Met als gevolg dat we die vragen na een tijdje maar overslaan.
Overigens komen er wel veelzeggende dingen uit het onderzoek naar boven. Uit de lijst met verbeterpunten voor het kamp, kiezen veel mannen voor verbetering van onderwijs in het kamp, vaak nog zelfs voor verbetering van toiletten, douches en elektriciteit. Dit is ook een van de redenen die je vaak hoort, als je aan iemand vraagt waarom hij of zij gevlucht is: ‘My friend! My children! School! No war!’ Een plek van vrede en de mogelijkheid tot onderwijs voor de kinderen zijn veelgehoorde motieven. Zoals een oud-Duits spreekwoord zegt: ‘Den Ersten sien Dod, den Tweeten sien Not, den Drütten sien Brod’, weten de oudere vluchtelingen vaak dat zij het in de ‘nieuwe wereld’ waarschijnlijk niet gaan redden, vanwege het moeizame van een integratieproces, maar geven ze hun eigen leven op voor de toekomst van hun kinderen. Dat ook jongere alleenstaande mannen onderwijs hoog op de kaart hebben staan, stemt mij tot nadenken. Het sluit aan bij wat Mohammed, een Afghaan bij wie ik enkele keren thee gedronken heb, me vertelde: ‘Ik ben gevlucht, omdat ik geen gezin in Afghanistan wilde stichten. Als ik kinderen krijg, wil ik dat ze veilig naar school kunnen, zonder angst of hun vader die middag wel of niet levend uit zijn werk terug zal keren’..
De daarop volgende dagen zien er heel anders uit. Van dinsdag tot vrijdag gaan we namelijk tasjes met toiletartikelen uitdelen aan alle alleenstaande mannen. In het Warehouse is er hard gewerkt om zo’n tweeduizend tasjes klaar te zetten. In de tasjes zitten o.a. een handdoek, shampoo, scheerartikelen, tandpasta en nog wat kleine flesjes. Met de box truck, volgeladen met zes grote kratten hygiëne kits, trekken we ten strijde naar de open ruimte tussen de Rubhalls, om daar met de distributie te beginnen. Het is een nieuwe manier van distribueren, omdat we nu geen tickets uitdelen waarmee de mannen zelf hun ‘cadeautje’ mogen ophalen, maar zelf de tasjes gaan rondbrengen. Theresa heeft ons voorzien van tablets waarop we in Excel sheets de bewonerslijsten van de Rubhalls kunnen zien en waarop we dus kunnen afvinken waar we wel en niet geweest zijn, om de distributie zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. We overhandigen alleen tasjes aan de mannen als ze in eigen persoon aanwezig zijn, om problemen te voorkomen. Degenen die de distributie gemist hebben, mogen later naar onze truck komen om alsnog hun tasje op te halen.
Deze dagen staan vooral in het kader van veel dankbare gezichten en ook veel gelach als de mannen de tasjes openmaken en proberen te ontdekken waar de diverse producten voor bedoeld zijn. ‘My friend! What dis?’, kijkt een jonge Afghaan me vragend aan terwijl hij een flesje face spray in z’n handen heeft. Een kamergenoot kijkt hem grinnikend aan. ‘Face spray. Is for here’, grijnst hij, terwijl hij naar de plek onder een van zijn oksels gebaart. Een andere jongen ligt dubbel van het lachen. Het is ook leuk om kort na de assessments al langs te gaan met spullen. Dit geeft de mannen het idee er ook wat met hun vragen gedaan wordt, ook al is het in beperkte mate. Ook merk je dat de mannen genieten van een menselijk contactmoment om de eenzelvigheid in hun bestaan even te doorbreken. Als je alle uitnodigingen om wat te eten of thee te drinken zou aannemen, zou je aan het einde van de dag klotsend het kamp uitlopen. Natuurlijk gaan we nu en dan wel op een uitnodiging in en houden we een korte break. De vriendelijkheid en gastvrijheid van de Afghanen is ongekend. Ze bieden je gerust een uitgebreide maaltijd aan, terwijl ze zelf te kort komen.
De eerste dagen verloopt de distributie rustig. De Afghanen wachten rustig tot je bij hen langskomt. De mannen krijgen hun tasje, vragen om een tasje voor hun niet aanwezige vrienden, accepteren gelaten de mededeling dat we dat helaas niet doen, bedanken uitbundig voor de spullen en je kunt weer door. Totdat we halverwege de middag aan de andere kant van de ‘straat’ met de Rubhalls beginnen waar de Congolezen en andere Afrikaners zitten. Het verschil is direct merkbaar. Zodra de eerste Congolezen hun tasje ontvangen hebben, beginnen anderen zich rondom onze boxtruck te verdringen. ‘My friend! Me no bag!’ Ze zwaaien met hun persoonsbewijzen en proberen van alle kanten onze aandacht te trekken. Theresa besluit dat het voor vandaag wel even genoeg is en we sluiten de box truck. Ze legt uit dat als we dit niet zouden doen, we dan binnen de kortste keren een chaos aan vluchtelingen om ons heen zouden kunnen creëren. De volgende morgen vervolgen we de distributie bij Rubhall 9. Omdat het in kamptermen nog vroeg is (dat wil zeggen, rond een uur of negen), slaapt het gros van de mannen nog. Desondanks dreigt er kort na het starten van de distributie weer een groepsvorming rond onze truck. Een Congolees uit nummer 11 wil perse nu zijn tasje om dat hij vandaag naar Mytilini moet. Een hele stapel papieren wordt onder onze neus gedrukt. Achter de snel ratelende man begint zich een rij te vormen. Dit is niet de bedoeling en Theresa’s waarschuwing van gisteren zit ons nog vers in het geheugen. Met twee mannen gaan we op de laadklep staan. In ons beste Frans blaffen we instructies: ‘Neuf? Komen naar jullie toe. Dix? Wachten! Onze? Wachten! Douze? Wachten!’ Een van de Congolezen begrijpt ons systeem en transporteert onze instructies naar de andere mannen die aan komen lopen. Een begrijpend gemompel stijgt op. Aha. Wachten en dan krijgen we vanzelf wat. Terwijl de rest van het kamp langzaam tot leven komt, aan de andere kant de Afghanen langzaam naar buiten beginnen te druppelen om zich te wassen en de gebruikelijke politiepatrouilles hun bekende posities weer innemen, keert de rust rondom onze box truck terug. Afgezien van een enkele vluchteling die de waterdichtheid van ons distributiesysteem komt testen met een pasje van een vriend, verloopt de rest van de dag en de distributie naar wens.
Zittend op de laadklep van de box truck, resumeer ik na. Af en toe zie ik een bekende Afghaan langslopen die me vriendelijk groet, op de voor hen zo kenmerkende wijze met het hoofd iets naar voren buigend en met de hand op de borst. Even later komt de Somalische tolk Mohammed langs om even een praatje te maken en onze Nederlandse en Somalische woordjes op te halen. Nadat hij wegloopt en ik een laatste rondje door de Rubhalls maak, besef ik dat ik van deze mannen ben gaan houden. En dat het me aan mijn hart gaat, dat zij de beste jaren van hun leven doorbrengen in een kamertje van enkele vierkante meters, omringd door zweterige lichamen, een zwerm vliegen, tropische temperaturen en een minimum aan sanitaire voorzieningen. Hoelang gaat dit zo nog door? Tegelijkertijd verrast me het feit dat er ook in deze omstandigheden nog zoveel mannen zijn die hun menselijke waardigheid weten te bewaren, die hun veerkracht niet verliezen en die, gedreven door hoop, voor elkaar blijven knokken en elkaar erdoorheen slepen, hopend op het einde van de nacht. Zo niet voor hen, dan misschien voor kun kinderen.. Laten we hen in ons gebed niet vergeten, maar voor hen bidden om kracht, een toekomst van hoop en het schijnen van het licht van het Evangelie in deze nacht. Ik sluit af met het lied, dat we als groep vaak als afsluiting van de maaltijd met elkaar zongen:
In de nacht van strijd en zorgen
kijken wij naar U omhoog,
biddend om een nieuwe morgen,
om een toekomst vol van hoop.
U bent God, de Allerhoogste,
God van onbegrensde macht.
Wij geloven en wij hopen
op het einde van de nacht.
U geeft een toekomst vol van hoop;
dat heeft U aan ons beloofd.
Niemand anders, U alleen,
leidt ons door dit leven heen.
Comentários